Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

De dwangstoornis: optellen en aftrekken in de dsm

In deze rubriek buigt Else de Haan zich over wetenschappelijke publicaties die van betekenis zijn voor de praktijk. Hoe is het onderzoek uitgevoerd en wat zeggen de resultaten. En: is nader onderzoek gewenst?
Foto: Aleid Denier van der Gon

Wat is er mis met iemand die veel te vaak en langdurig zijn handen wast, lichtknopjes controleert of voortdurend akelige gedachten heeft? Die heeft een dwangstoornis (OCS), zegt u ongetwijfeld. Maar welk mechanismen zorgt ervoor dat diegene dat doet? Zijn dwanghandelingen en dwanggedachten een uiting van angst? Zijn zij een reactie op angst? Of zijn er zogeheten inhibitieproblemen, waardoor het moeilijk is impulsen te onderdrukken?

Bij het leertheoretische model over de dwangstoornis heeft angst (of hebben angstige verwachtingen) een centrale plaats: dwanggedachten (zoals ‘door mijn schuld brandt het huis af’) veroorzaken angst, die vervolgens wordt gecoupeerd door dwanghandelingen. Dat is de functie van dwanghandelingen. Tot voor kort werd angst ook in de DSM als het belangrijkste kenmerk van de OCS gezien. De dwangstoornis stond dan ook gerangschikt onder de angststoornissen.

In de nieuwe DSM, de DSM-5, heeft de dwangstoornis een eigen hoofdstuk gekregen: Obsessieve compulsieve en verwante stoornissen (OCVS). ‘Verwante stoornissen’ zijn morfodysfore stoornis (body dysmorphic disorder, ofwel BDD), verzamelstoornis (hoarding), trichotillomania (haaruittrekstoornis), excoriatiestoornis (huidpulkstoornis), OC- of verwante stoornissen door een middel en door een somatische aandoening, en andere OC- of verwante stoornissen.

Die verhuizing is niet zonder slag of stoot gegaan; er waren voor- en tegenstanders. Grappig is dat de verdeling grofweg langs disciplinelijnen loopt. In een enquête bleek dat van de psychiaters 75 procent voorstander was van de verhuizing en van de ‘andere’ disciplines 30 tot 40 procent (Stein e.a., 2010). Welke die andere disciplines zijn, wordt helaas niet vermeld, maar dat kunnen we wel bedenken. Een van die anderen, Jonathan Abramowitz, een belangrijke Amerikaanse OCS-onderzoeker, schreef onlangs in Behavior Therapy een artikel waarin hij geen spaan heel laat van de argumenten voor die verhuizing. Ik bespreek het omdat Abaramowitz interessante, fundamentele kritiek geeft. Hij noemt de vier belangrijkste argumenten voor de verhuizing:

  • De belangrijkste kenmerken van OCS zijn herhaalde gedachten en herhaald gedrag en een gebrek aan inhibitie en daarmee is OCS vergelijkbaar met de andere stoornissen in het nieuwe hoofdstuk (OCVS).

  • Er is overlap tussen demografische kenmerken van OCS (beginleeftijd, comorbiditeit en familiariteit) en OCVS.

  • OCS en OCVS hebben dezelfde hersenafwijkingen (symptoom van een disfunctie van de basale ganglia) en dezelfde neurotransmitterafwijkingen.

  • OCS en OCVS reageren hetzelfde op de behandeling.

Op deze argumenten heeft Abramowitz twee soorten kritiek. Ten eerste zegt hij: ‘Dat is niet zo’ of:

‘Die conclusie kan nog niet getrokken worden’. Hij laat zien dat er te

Premium

Wil je dit artikel lezen?


    Al abonnee? Log dan in